Javaansch Nederduitsch Woordenboek
[ Cover ]
WOORDENBOEK, OP LAST EN IN DIENST VAN HET NEDERLANDSCH BIJBELGENOOTSCHAP ZAMENGESTELD DOOR J. F. C. GERICKE, DOCTOR IN DE LETEREN, [...] VAN DEN NEDERLANDGEREN LEEUW, AFGEVAANDIGDE VAN HET NEDERLANDSCH BIJBELGENOOTSCHAP OP JAVA; UITGEGEVEN OP UITNOODIGING VAN HET NEDERLANDSCH GOUVERNEMENT, EN VERMEERDERD EN VERBETERD DOOR T. ROORDA. -- AMSTERDAM, BIJ JOHANNES MULLER, 1847. Tot een billijke beoerdeeling van het Woordenboek, dat hier den beoefenaar der Javaansche taal wordt aangeboden, is het noodig te weten, op welk een wijze het ontstam is. De heer Gericke, in het einde van het jaar 1825 door het Nederlandsch Bijbel-genootschap naar Java afgevaardigd, om daar de Javaansche taal te beoefenen, ten eind zich in staat te stellen tot een vertaling van den Bijbel die taal, was bij zijn instructie ook bepaaldelijk opgedragen, een Spraakkunst en wordenboek van die in dien tijd in Europa nog geheel onbekende taal te vervaardigen en reeds in 1831 verschenen als eerste vrucht van zijn studie, ter Landsdrukkerij, sijn Kerste gronden der Javaansche taal, met een daarachter gevoegd Leer- en Leesboek, en met en Woordenlijst alleen tot gebruik bij dit Leer- en Leesboek geschikt en bestemd. Tot eernsten grondslag voor zijn samen te stellen Woordenboek kon de heer Gericke alechts gebruik maken van een door den heer Bruckner hen meêgedeelde verzamening van eenige duizenden Javaansche woorden met hier en daar bijgevoegde vertallingen het Engelsch: maar tot verdere bouwstoffen moest hij gebruiken de verklaringen die bij van de in zijn studien hem voorkomende onbekende woorden ontving, eerst van den in de Javaansche taal bij uitstek bedrevenen het Winter, Translateur voor de Javaansche taal te Soerakarta, en vervolgens van meer of min geletterde en in hun eigen noedertaal bedrevene Javanen. Maar zoo begrijpt ieder beoefenaar van vreemde talan ligt, hoe veel gebreken en misslagen in de op deze wijze verzamelde bouwstoffen noodzakelijk moesten insluipen. Zulke van Javaansche woorden door Javanen gegevene verklaringen warren alles behaiven juiste bepalingen van de algemeene beteekenis of het ware begrip van een woord: het waren omschrijvingen van den zin en de beteekenis van een woord, zoo als dat telkens in een bepaalden zamenhang voorkwam; omschrijvingen, gegeven door menschen, die eerst langzamerhand. [ IV ]in dit voor hen bagewone en hoogst moeijelijke werk geoefend moesten worden. Menigvuldg vooral moesten de onnaauwkeurige of geheel verkeerde verklaringen worden bij de verouderde of nog alleen maar in poëzie gebruikelijke Kawi-woorden, die voor den Javaan zelf, die ze voor den heer Gericke verklaren moest, vreemde woorden waren, waarvan hij zelf de beteekenis slechts bij overlevering kende, of ook wel, en dikwijls misschien, uit den zamenhang, of uit gelijkheid van klank met andere woorden, giste of raadde. Vele van deze verkeerde verklaringen konden bij het terugkomen op hetzelfde woord verbeterd worden; maar vele, eenmaal verkeerd in het Woordenboek opgeromen bleven verk eerd; te meer, daar de heer Gericke zelf, eenmaal een verkeerde opvatting van een woord ontvangen hebbende, natuurlijk langen tijd in die verkeerde opvatting blijven moest. In September 1838 met tijdelijk verlof in Nederland teruggekeerd, bracht de heer Gericke een in het net geschreven afschrift van zijn op die wijze verzamelde bouwstoffen door een Javaansch woordenboek mede om die als een vrucht van zijn studie bij het Hoofdbestuur van het Nederlandsch Bijbelgenootschap over te leggen. Door het gebruik van dit Woordenboek, gepaard met het mondeling onderrigt dat de heer Gericke mij gedurende zijn verblijfte Amsterdam wel wilde geven, werd mij de gelegenheid geopend, om de Javaansche taal iets meer dan oppervlakkig te beoefenen: en toen ik, nu weldra vijf jaren geleden, geroepen werd, om aan de hier opterigtene Koninklijke Akademie de Javaansche taal te onderwijzen, gaf ik aan Zijn Excellentie den Minister van Koloniën te kennen, dat hiertoe een goed en bruikbaar Woordenboek der Javaansche taal een allereeste vereischte zou zijn; maakte Zijn Excellentie bekend met het door mij gebruikte handschrift van het door den heer Gericke verzamelde Woordenboek, en deed het voorstel, om van Gouvernements wegen den heer Gericke uit te noodigen, zijn toestemming te geven tot den uitgaaf van dit zijn Woordenboek, en tot dit einde een met alle later door hem gemaakte aanteekeningen vermeerderd afschrift over te zenden. Op de meest vereerende wijze, tegelijk met de toezending van de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw, werd deze uitnoodiging gedaan; en de heer Gericke, ofschoon verwijderd van de gedachte, dat zijn arbeid reeds voor openlijke mededeeling door den druk geschikt zou zijn, vond zich evenwel verpligt aan die uitnoodiging te voldoen, en zijn medewerking aan de zoo heilzame bedoelingen van het Gouvernement niet te onttrekken. Hij zond mij tot het bedoelde einde, zoo spoedig hem zulks mogelijk was telkens bij vierdegedeelten, een nieuw vermeerderd afschrift van zijn werk, na het eerst [ V ]nog, wat vroeger niet geschied was, in een, bij een Woordenboek der Javaansche taal zoo noodzakelijke etymologische orde gerangschikt te hebben, zoo goed althans, als dit bij een eerste omwerking in die orde, en bij dadelijke afzendim van ieder afgewerkt vierde gedeelte, geschieden kon: maar hij zond het mij toe met uitdrukkelijk en dringend verzoek in het belang der wetenschap, om daarin te veranderen en te verbeteren al wat ik noodig zou oordeelen. En aan dit verzoek heb ik mij niet willen onttrekken. Ik heb er daarom bij de bewerking voor de pers in veranderd en verbeterd, en er bijgevoegd, al wat ik noodig of nuttig rekende. Het was hier toch niet te doen, om het werk van een Auteur uit te geven, maar om een werk te leveren zoo goed en bruikbaar en nuttig voor den beoefenaar der Javaansche taal, als mij dit mogelijk was. Waar ik dus de opgegeveme beteekenis van een woord met zekerheid verheteren kon, daar heb ik dit gedaan; andere mij met zekerheid bekende beteekenissen, en een groot aantal, ligt een paar duizend, woorden, er bijgevoegd. Ik heb daarbij getrouw gebruik gemaakt van de vele belangrijke bijdragen tot de kennis der Javaansche taal, door de heeren Winter en Wilkens in het Tijdschrift voor Neêrlands Indië geleverd; als ook van vele schriftelijke mededeelingen over beteekenissen van in mijn studiën mij voorgekomene mij onbekende woorden en spreekmanieren, mij door den heer Winter op mijn vragen gedaan. Ook in de etymologische rangschikking der woorden onder hun grondwoorden of grondvormen heb ik verbeterd, wat ik verbeteren kon: maar, daar ik het werk van den heer Gericke slechts bij vierde gedeelten ontying, en de dringende behoefte aan het werk elk uitstel van den druk verbood; zo heb ik ook dit gedeelte van het werk niet tot die volkomenheid kunnen brengen, die ik wenschte. Het voornaamste echter van hetgeen in dit opzigt nog aan het werk ontbreekt, en door mij kon verholpen worden, heb ik trachten te verhelpen, deels door verwijzingen bij afgeleide woorden naar de grondwoorden of grondvormen, en omgekeerd (en dikwijls heb ik mij ook tot zulke verwijzingen moeten bepalen, om niet genoodzaakt te zijn, groote gedeelten van het werk geheel over te schrijven), deels in de Bijvoegsels en verbeteringen achter het werk. Hierin heb ik ook opgenomen, wat ik in de reeds afgedrukte gedeelten later nog bij te voegen of te verbeteren vond. De gebruiker van dit Woordenboek zal dus wel doen, met, vóór het gebruik, die bijvoegels en verbeteringen op de plaats, waar zij behooren, al is het slechts met teekens en merken, in zijn exemplaar ana te teekenen. Verder heb ik in de opgaaf van de taalsoort, waartoe ieder woord behoort, piet alleen [ VI ]verbeterd, wat ik te verbeteren vond, maar ook tusschen twee haakjes [ ] de in de andere taalsoorten gebruikelijke woorden er bijgevoegd; voor zoo ver en zoo goed mij dit namelijk mogelijk was. In een Javaansch Woordenboek is deze vergelijking de onderschei slene taalsoorten naar mijn oordeel een onmisbaar vereischte. Hij, die de Javaansche taal wil leeren kennen, moet bij elk woord niet alleen weten, tot welke taalsoort het behoort, maar daarbij tevens de woorden, die in andere taalsoorten daarvoor in gebruik zijn, voor den geest hebben; en dit kan bij alleen leeren doordien hij in het Woordenboek, dat hij gebruikt, telkens het verschil van spraakgebruik in de onderscheidene taalscorten nevens elkander opgegeven vindt. Zoo alleen zal hij het ook nevens elkander in het geheugen geprent kunnen krijgen. Dat echter ook in dit opzigt dit Woordenboek nog zeer veel te wenschen overlaat, daarvan ben ik volkomen overtuigd. Voorts heb ik bij de als Arabisch door den heer Gericke opgegevene of mij bekende woorden deze in Arabische letters er bijgeschreven, en waar de opgegevene beteekenis niet overeenkwam, of deze verbeterd, of het verschil er bij aangeteekend. Ook heb ik de beide het naast aan het Javaansch verwante talen, het Maleisch en het Soendasch, en voorts het Sanskritsch, waaruit zoo vele woorden in het Javaansch, vooral in de Kawi-taal, ontleend zijn, overal bij de bewerking vergeleken: ik vrees echter zeer, dat mij hierbij veel zal ontgaan zijn. Bij menig woord, dat klaarblijkelijk uit het Sanskritsch ontleend is, heb ik de vergelijking met opzet achterwegen gelaten, omdat de opgegevene beteekenis, die trouwens bij vele Kawi-woorden als zeer onzeker te beschouwen is, met de beteekenis in het Sanskritsch, volstrekt niet overeenkwam. Misschien had ik echter beter gedaan met dit verschil van beteekenis toch er bij aan te teekenen. Eindelijk heb ik ook nog uit twee door onbekende Javanen zamengestelde glossaria van Kawi-woorden de meeste daarin voorkomende woordverklaringen in dit Woordenboek opgenomen, en die zangeduid door het teeken =, of, waar de verklaring met de door den Heer Gericke opgegevene volstrekt niet overeenkwam, door de woorden: Het wordt verklaard, of: ook verklaard, door. Omtrent de in dit Woordenboek gevolgde alphabetische volgorde der woorden moet opgemerkt worden, dat de nya midden in een woord vóór, en dus boven, een Pasangan Tjå of Djå op de plaats der na te zoeken is. -- In de volgorde der woorden, die alleen in klinkers verschillen, zijn, vooral in den beginne, eenige misslagen bij de, verbetering der drukproeven on opgemerkt gebleven, die ik den gebruiker van het werk verzoek te willen verschoonen en te verbeteren. [ VII ] De werkwoorden, die met een ꦤ, ꦚ, ꦩ, ꦔ, en ꦔꦿ of ꦔ꧀ꦭ beginnen en niet onder deze letters in het Woordenboek te vinden zijn, beschouwe men, zoo als de meeste van die werkwoorden, als gevormd van woorden, waarvan de eerste letter een ta, sa, pa, ha en ra, of la, is. Indien zij van een woord, dat met een andere letter aanvangt, gevormd zijn, dan heb ik, om het opzoeken gemakkelijken te maken, die werkwoorden onder de letters, waarmeê zij beginnen, in het Woordenboek opgeteekend, en naar de grondwoorden, waarvan zij afgeleid zijn, verwezen. Ten slotte maak ik van deze gelegenheid gebruik, om den beoefenaar der Javaansche taal te verzoeken, van de vroeger, voor de allereerste behoefte bij het onderwijs in de Javaansche taal door mij zamengestelde Woordenboekjes achter het bij de tweede uitgaaf der Javaansche Spraakkunst van Cornets de Groot gevoegde Leesboek, en achter de Javaansche gesprekken in de onderscheidene taalsoorten voortaan geen gebruik meer te maken, en de vele daarin voorkomende misslagen als stilzwijgend door dit Woordenboek verbeterd te beschouwen. DELFT, 9 Maart, 1847. T. ROORDA [ (TOC) ]
b.v. ... beteekent bij voorbeeld. Ch. ... beteekent Chineesch. d.i. ... beteekent dat is. eig. ... beteekent eigenlijk. eign. ... beteekent eigennaam. gew. ... beteekent gewoonlijk. Holl. ... beteekent Hollandsch. id. ... beteekent idem, hetzelfde. K. ... beteekent Kråmå. K.N. ... beteekent Kråmå en Ngoko. Kw. ... beteekent Kawi. l.v. ... beteekent lijdende vorm. M.l ... beteekent Maleisch. N. ... beteekent Ngoko. Pers. ... beteekent Persisch. poët. ... beteekent poëtisch. Port. ... beteekent Portugeesch. Sd. ... beteekent Soendasch. Skr. ... beteekent Sanskritsch. T.D. ... beteekent T?mboeng doesoen. Tj. Sengk ... beteekent Tjondrå Sengkålå. T.P. ... beteekent T?mboeng pasisir. Vrg. ... beteekent Vergelijk. z.v.a. ... beteekent zoo veel als.ꦲ : Kw. verzekeren, bevestigen [= ꦲꦔꦺꦱ꧀ꦠꦺꦴꦏ꧀ꦲꦏꦼꦤ꧀]. ꦲꦶ : tusschenw. van vrees of schrik: hi! ꦲꦸ : Kw. groot, aanzienlijk [= ꦲꦒꦸꦁ]. ꦲꦺ : I. N., ꦲꦶꦥꦸꦤ꧀, K., aanhechtselaan naamwoorden, dat den zin van een bezittelijk voornaamwoord van den derden persoon heeft: er van; van hem, van haar, van hen, of zijn, haar, hun; en dat tevens dient, om (even als ꦲꦶꦁ, K.N.) een naamwoord met een volyend naamwoord als bepaling te verbinden. Zie de Spraakkunst. II. z.v.a. hèh, b.v. ꦲꦺꦄꦭ꧀ꦭꦃ. ꦲꦃ : tusschenw. van afkeuring: ach! foei! ꦲꦺꦃ : tusschenw. eh! ei! hei! komaan! welaan! hoor eens! [Het wordt gebruikt, als men iemand aanspreekt of toeroept]. ꦲꦲ : Kw. vreugde, blijdschap [= ꦱꦸꦏ]. ꦄꦺꦲꦺ : benaming van het tweede jaar van een Windoe. ꦲꦶꦲꦶ : Kw. verhinderen, beletten, tegengaan [= ꦲꦩꦼꦔꦶꦁ]. ꦲꦸꦲꦸ : Kw. stem, geluid [= ꦱꦸꦮꦫ]; waarschijnlijk een nabootsing van het geluid. ꦄꦲꦢ꧀ : of akhad, Ar. [Ahad], een; de eerste. ꦢꦶꦤ꧀ꦤ ꦄꦲꦢ꧀, of enkel ꦄꦲꦢ꧀, de eerste dag (der week), Zondag. [Het wordt ook wel verkeerd ꦔꦲꦢ꧀, geschreven]. ꦲꦲꦸꦠ꧀ : K.N. een boom met den wortel uit den grond rukken. ꦆꦃꦠꦶꦪꦂ : K.N. verzinnen, een list bedenken [= ꦧꦸꦢꦶꦢꦪ, Het is waarschijnlijk een verbastering van het Ar. [ihtiyaar], dat hetzelfde beteekent]. ꦲꦲꦺꦴꦱ꧀ : of ꦄꦲꦺꦴꦱ꧀, zie ꦲꦗꦶ, III. ꦆꦃꦱꦤ꧀ : Ar. [ihsaan], weldaad, gunst. ꦄꦲꦶꦭ꧀ : Ar. bet, stomp; bekrompen van verstand; laf zijn in het spreken [Waarschijnlijk verbastering van het Ar. [jahiil], onwetend, dom, dwaas; laf]. ꦄꦲꦸꦭ꧀ : z.v.a. ꦲꦭꦸꦭ꧀ [?] ꦄꦃꦭꦶ : Ar. Pers. [ahli], volk, geslacht, familie; in het algemeen menschea, die tot iemand of iets behooren. Zoo in zamenstellingen, als ꦄꦃꦭꦶꦮꦫꦶꦱ꧀, K.N. erfgenaam, bloedverwant; ꦄꦃꦭꦶꦲꦢꦥ꧀, scherpregter; ꦄꦃꦭꦶꦠꦼꦥ꧀ꦱꦶꦂ, uitlegkundige, uitlegger van den Koran; ꦄꦃꦭꦶꦏꦶꦠꦧ꧀, schriftgeleerde; ꦄꦃꦭꦶꦧꦺꦠ꧀, iemand die de opbrengsten van zijn onderdanen ontvangt; ꦄꦃꦭꦶꦱ꧀ꦮꦂꦒ, hemeling. ꦲꦲꦸꦧ꧀ : ook ꦲꦸꦧ꧀, K.N. schaduw, lommer, van groote voorwerpen; scherm, schutting, [ 2 ]scherming; schaduwrijk, lommerrijk. -- ꦔꦲꦸꦧ꧀, ergens onder schuilen. -- ꦔꦲꦸꦧ꧀ꦧꦶ, be schaduwen, beschutten, beschermen. -- ꦏꦲꦸꦧ꧀ꦧꦤ꧀, een plaats of persoon, die beschaduwd, beschermd wordt. - ꦥꦔꦲꦸꦧ꧀ꦧꦤ꧀, een boom of iets dat schaduw of bescherming verleent, schuilplaats. ꦲꦲꦺꦴꦒꦼꦩ꧀ : zie ꦲꦺꦴꦒꦼꦩ꧀. ꦲꦲꦺꦁ : K.N. [vrg. ꦲꦫꦁ, N., ꦲꦮꦶꦱ꧀, K., en ꦲꦤ꧀ꦤꦺꦃ, K.N.] zeldzaam, vreemd, ongewoon; schadelijk. ꦲꦤ : N., ꦮꦺꦴꦤ꧀ꦠꦼꦤ꧀, K., ꦲꦺꦴꦤ꧀ꦠꦼꦤ꧀, Md., ergens zijn, wezen, aanwezig zijn, zich bevinden, plaats hebben. ꦲꦤꦲꦲꦶꦁꦤꦒꦫꦶ, ꦩꦸꦮꦃꦲꦤꦲꦢꦺꦱꦲꦶꦁꦔꦢꦺꦱ, hetzij het plaats hebbe in de hoofdplaats, hetzij in een of ander dorp. ꦲꦤꦲꦶꦁꦢꦭꦤ꧀, N., ꦮꦺꦴꦤ꧀ꦠꦼꦤ꧀ꦩꦂꦒꦶ, op weg, op den weg. ꦪꦺꦤ꧀ꦏꦠꦼꦩꦸꦲꦤꦮꦺꦴꦁꦏꦁꦔꦶꦤꦼꦥ꧀, indien het gevonden wordt bij den persoon, die overnacht. ꦲꦤ꧀ꦤꦤ꧀ꦤꦺ, N., ꦮꦺꦴꦤ꧀ꦠꦼꦤ꧀ꦤꦶꦥꦸꦤ꧀, K., het aanwezen, de aanwezigheid, er van. saanane, N., ꦱꦮꦺꦴꦤ꧀ꦠꦼꦤ꧀ꦤꦶꦥꦸꦤ꧀, K., al wat er is, zoo veel er is, zoo velen er zijn. -- ꦲꦤꦢꦺꦤꦺ, N., ꦮꦺꦴꦤ꧀ꦠꦼꦤ꧀ of ꦮꦺꦴꦤ꧀ꦠꦼꦤ꧀, gewoonlijk ꦮꦺꦴꦤ꧀ꦢꦺꦤꦺ of ꦮꦺꦴꦤ꧀ꦢꦺꦤꦶꦁ, ook wel ꦮꦺꦴꦤ꧀ꦢꦺꦤ꧀ꦠꦼꦤ꧀ en ꦮꦺꦴꦤ꧀ꦠꦼꦤ꧀, K., een voegwoord, dat men door voorts, en meestal het best door nu, en in tegenstellingen door maar, kan vertalen (z.v.a. het Fransche or en het Latijnsche autem). -- ꦲꦤꦩꦤꦺꦃ, N., ꦮꦺꦴꦤ꧀ꦠꦼꦤ꧀, K., er is, of er zijn, nog meer. -- ꦲꦤꦲꦥ, wat is er? -- ꦲꦤꦔꦥ, waarom -- ꦲꦤꦠꦼꦏ, wat gebeurt er? -- ꦔꦤꦤꦶ of ꦔꦲꦤ꧀ꦤꦤ꧀ꦤꦶ, doen zijn, daarstellen. -- ꦔꦤ꧀ꦤꦏ꧀ꦲꦏꦺ, N., ꦔ꧀ꦮꦺꦴꦤ꧀ꦠꦼꦤ꧀ꦤꦏꦼꦤ꧀, K., doen ontstaan, voortbrengen. -- ꦏꦲꦤꦤ꧀, N., kawontênan, K., bestaan, wezen, gesteldheid, toestand. ꦏꦲꦤꦤꦶꦁꦱꦸꦤ꧀, mijn wezen. ꦲꦤꦸ : K.N. deze of die, dit of dat; aanduiding van een persoon of zaak, waarvan men den naam onbepaald laat; b.v. ꦠꦸꦮꦤ꧀ꦲꦤꦸ, de heer N. [Ml. [anu], hetzelfde. Skr. anoe, een atoom. Zie ook bij ꦏꦤꦸꦫꦒꦤ꧀]. ꦲꦼꦤꦶ : I. Kw. zand [= ꦮꦼꦝꦶ]. II. K.N.; ꦔꦼꦤ꧀ꦤꦶ, padi (rijst) snijden, oogsten. -- ꦔꦼꦤ꧀ꦤꦺꦤ꧀ꦤꦶ, zich met padi-snijden bezig houden. -- ꦥꦤ꧀ꦤꦺꦤ꧀, de rijstoogst. -- ꦲꦤꦶꦲꦤꦶ, een soort van mes waarmeê de padi gesneden wordt. -- ꦔꦤꦶꦲꦤꦶ, de padi snijden. ꦲꦼꦤ꧀ꦤꦸ : Kw. straat, weg [= ꦢꦼꦭꦁꦒꦸꦁ en ꦩꦂꦒꦶ]. ꦲꦶꦁꦔꦼꦤꦸ, op den weg. ꦲꦼꦤꦺ : Kw. deze, dit [= ꦲꦶꦏꦶ]. ꦲꦶꦤ : K.N. gebrek, lichaamsgebrek; zedelijk gebrek, misdaad; nalatigheid; onedel [= ꦏꦸꦫꦁ] en ꦕꦕꦢ꧀, Ml. [hina] Skr. hina, gebrekkig onedel]. ꦲꦶꦤ꧀ꦤꦤ꧀ꦤꦺꦝꦺꦮꦺ, N., ꦲꦶꦤ꧀ꦤꦤ꧀ꦤꦶꦥꦸꦤ꧀ꦥꦶꦪꦩ꧀ꦧꦏ꧀, K., zijn eigen schuld. ꦩꦂꦒꦲꦶꦤ, de vrouwelijke schaamdeelen, moedermond. ꦲꦶꦤꦩꦿꦶꦥꦠ꧀, gebrek aan de oogen, oogziekte. -- ꦔꦶꦤ, kleinachten, minachte. ꦏꦲꦶꦤ꧀ꦤ, van iets verdacht of beschuldigd worden. -- ꦔꦶꦤ꧀ꦤꦏ꧀ꦲꦏꦺ, iemand de schuld van iets geven, betichten. -- ꦏꦲꦶꦤ꧀ꦤꦤ꧀, nalatighaid; nalatig, onachtzaam. ꦲꦶꦤꦶ : Kw. bode van een godheid [= ꦏꦺꦴꦁꦏꦺꦴꦤꦤ꧀ꦢꦺꦮ]. [ 3 ] ꦲꦸꦤ꧀ꦤꦶ : I. Kw. te voren, voorheen, eertijds [= ꦫꦸꦩꦶꦪꦶꦤ꧀]. ꦲꦶꦁꦔꦸꦤ꧀ꦤꦶ, voormaals. ꦮꦶꦔꦶꦲꦸꦤ꧀ꦤꦶ, de voorledene tijd, vroeger. II. N., ꦲꦸꦔꦼꦭ꧀, K., geluid, klank, het luiden; inhoud; b.v. unꦤꦶꦤ꧀ꦤꦶꦁꦭꦪꦁ, N., ꦲꦸꦔꦼꦭ꧀ꦭꦶꦁꦱꦼꦫꦠ꧀, K., de inhoud van een brief. -umuni, gew. muni, N., mungêl, K., geluid geven, luiden; inhouden. -ngunèni, iemand naar een geluid doen luisteren, iets dicteren. -ngunèkake, N., ngungêlakên, K., een geluid veroozaken, doen klinken, een klok luiden, het geschut lossen; hardop lezen. -unèn-unèn, N., ungêl-ungêlan, K., iets dat een geluid verwekt; de onderscheidene inhoud, b.v. van geschriften. -ngunèk-unèkake, iemand berispen. ꦲꦺꦤꦸ : Kw. uitmunten, overtreffen; meer [= ꦭꦸꦮꦶꦃ]. ꦲꦤ꧀ꦤꦺꦃ : K.N. [vrg. aèng, K.N.] vreemd, zeldzaam, aardig. tiyang anèh, een ongewoon mensch (iemand die zich door ongewone teekens aan het lichaam onderscheidt). anèh jalukan, een ongewoon verzoek. -nganèh-anèhi, bevreemden, vreemd en zeldzaam voorkomen; vreemd, bevreemdend. ꦲꦶꦤ꧀ꦤꦃ : K.N. uitstel, geduld, uitstel van betaling; anjaluk inah, of anuwun inah, uitsten vragen, uitstel van betaling verzoeken. -nginah, iemand uitstel verleenen. -nginahake, N., nginahakên, K., uitstellen, uitstel given. ꦲꦤꦶꦲꦪ : en ook, als of het een werkwoord met het voorzetsel ha ware, niaya of ook niyaya, K.N. mishandelen, onderdrukken (Ml. [aniyaya] Skr. anyâja, onbehoorlijkheid, ongeregeldheid, wanorde). dipun niaya, l.v. -niayani, iemand mishandelen, onderdrukken. -kaniaya, wreed, [Sd. kanyaya, wreed; kwellen, plagen, onderdrukken]. -nganiaya, mishandelen; dikaniaya, dipun kaniaya of kinaniaya, l.v. -panganiaya, mishandeling, wreede behandeling. ꦲꦤꦺꦴꦤ꧀ : zie ꦠꦺꦴꦤ꧀. ꦲꦤꦺꦴꦤ꧀ꦲꦤꦺꦴꦤ꧀ : K.N. benaming van een klasse van beambten in de dienst van den Soesoehoenan, die de belasting, Tak?r-toeroen genaamd, niet betalen. Tot deze klasse behooren de geestelijken, de schrijvers en de koop- en handwerkslieden in de dienst van den Vorst. ꦲꦤꦶꦂ : zie ꦤꦶꦂ. ꦲꦶꦤꦶꦂ : zie ꦤꦶꦂ. ꦲꦤꦺꦴꦂ : zie ꦱꦺꦴꦂ. ꦲꦺꦤꦫꦶ : Kw. droefbeid, hartzeer [= ꦥꦿꦶꦲꦠꦶꦤ꧀]. ꦲꦤꦏ꧀ : K.N. [putra, K.h., nam. als men van een kind van een meerdere spreekt] kind [in betrekking tot de ouders], hetzij zoon of dochter; ook jong van een beest [Ml. [anak]]. Anak lanang, zoom; anak wadon, dochter; anak kuwalon, stiefkind. -anak-anak, een kind baren, kinderen verwekken. -nganak, iemand kind noemen. -nganak-anak, vader van een kind zijn. -manak, K.N. telen, jongen werpen; N. [babar, K.] baren, van een vrouw. -nganaki, kinderen verwekken, in staat om kinderen te verwekken; iets nabootsen. [ 4 ]Kaca:Javaansch Nederduitsch Woordenboek.pdf/13 [ 5 ]Kaca:Javaansch Nederduitsch Woordenboek.pdf/14 [ 6 ]Kaca:Javaansch Nederduitsch Woordenboek.pdf/15 [ 7 ]Kaca:Javaansch Nederduitsch Woordenboek.pdf/16 [ 8 ]Kaca:Javaansch Nederduitsch Woordenboek.pdf/17 [ 9 ]Kaca:Javaansch Nederduitsch Woordenboek.pdf/18 [ 10 ]Kaca:Javaansch Nederduitsch Woordenboek.pdf/19 [ 11 ] |