in dit voor hen bagewone en hoogst moeijelijke werk geoefend moesten worden. Menigvuldg vooral moesten de onnaauwkeurige of geheel verkeerde verklaringen worden bij de verouderde of nog alleen maar in poëzie gebruikelijke Kawi-woorden, die voor den Javaan zelf, die ze voor den heer Gericke verklaren moest, vreemde woorden waren, waarvan hij zelf de beteekenis slechts bij overlevering kende, of ook wel, en dikwijls misschien, uit den zamenhang, of uit gelijkheid van klank met andere woorden, giste of raadde. Vele van deze verkeerde verklaringen konden bij het terugkomen op hetzelfde woord verbeterd worden; maar vele, eenmaal verkeerd in het Woordenboek opgeromen bleven verk eerd; te meer, daar de heer Gericke zelf, eenmaal een verkeerde opvatting van een woord ontvangen hebbende, natuurlijk langen tijd in die verkeerde opvatting blijven moest.
In September 1838 met tijdelijk verlof in Nederland teruggekeerd, bracht de heer Gericke een in het net geschreven afschrift van zijn op die wijze verzamelde bouwstoffen door een Javaansch woordenboek mede om die als een vrucht van zijn studie bij het Hoofdbestuur van het Nederlandsch Bijbelgenootschap over te leggen. Door het gebruik van dit Woordenboek, gepaard met het mondeling onderrigt dat de heer Gericke mij gedurende zijn verblijfte Amsterdam wel wilde geven, werd mij de gelegenheid geopend, om de Javaansche taal iets meer dan oppervlakkig te beoefenen: en toen ik, nu weldra vijf jaren geleden, geroepen werd, om aan de hier opterigtene Koninklijke Akademie de Javaansche taal te onderwijzen, gaf ik aan Zijn Excellentie den Minister van Koloniën te kennen, dat hiertoe een goed en bruikbaar Woordenboek der Javaansche taal een allereeste vereischte zou zijn; maakte Zijn Excellentie bekend met het door mij gebruikte handschrift van het door den heer Gericke verzamelde Woordenboek, en deed het voorstel, om van Gouvernements wegen den heer Gericke uit te noodigen, zijn toestemming te geven tot den uitgaaf van dit zijn Woordenboek, en tot dit einde een met alle later door hem gemaakte aanteekeningen vermeerderd afschrift over te zenden. Op de meest vereerende wijze, tegelijk met de toezending van de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw, werd deze uitnoodiging gedaan; en de heer Gericke, ofschoon verwijderd van de gedachte, dat zijn arbeid reeds voor openlijke mededeeling door den druk geschikt zou zijn, vond zich evenwel verpligt aan die uitnoodiging te voldoen, en zijn medewerking aan de zoo heilzame bedoelingen van het Gouvernement niet te onttrekken. Hij zond mij tot het bedoelde einde, zoo spoedig hem zulks mogelijk was telkens bij vierdegedeelten, een nieuw vermeerderd afschrift van zijn werk, na het eerst