Kaca:Berigt en proeve van de nieuwe Javaansche drukletters.pdf/4

Saka Wikisumber
Menyang navigasi Menyang panggolèkan
Kaca iki wis dikorèksi
(3)

daarenboven voortreffelijk teekenaar en kunstschilder, al die hulp zou kunnen verleenen, die men nog zou kunnen verlangen. En, waarlijk, dat de uitslag dezer onderneming, waarvan reeds in 1835 een eerste proeve geleverd werd, aan het oordeel van deskundigen, en aan hetgeen door het Hoog-Bestuur op Java verlangd werd, niet genoegzaam heeft kunnen voldoen, dat is noch aan de moeite door den heer Roorda van Eysinga Aan dit werk besteed, noch aan de onnavolgbaar sierlijke pen van den Raden Saléh, noch aan de hulpvaardigheid van beiden, noch eindelijk ook aan de bekwaamheid van den stempelsnijder M. Hübner J. Hz. te wijten.

Ter zelfder tijd had zich op Java de behoefte aan een verbeterde Javaansche drukkerij hoe langer hoe meer doen gevoelen; en, vóór dat men dáár van de onderneming der heeren Enschedé of van den nitslag dier onderneming kennis droeg, was de toenmalige Gouverneur-Generaal van Nederlands Indiën, Zijne Excellentie de heer J. C. Baud, thans Staatsraad en Adviseur voor de zaken der Kolonien te 's Gravenhage, met de beide afgevaardigden van het Nederlandsch Bijbelgenootschap op Java overeengekomen, dat de jongste hunner, J. Palm, naar Nederland zou vertrekken, om daar op 's Lands kosten een nieuwe Javaansche drukletter te doen vervaardigen, zóó dat voor deze dienst de afgevaardigden van het Nederlandsch Bijbelgenootschap op Java het vrije gebruik dier drukkerij zouden genieten. In het najaar van 1835 kwam Palm in Nederland aan, vergezeld van een kundigen Javaan, den Raden Pandji Poespô-Wi-Lôgô, van Soerakarta, dien hij op zijne reis had medegenomen, om ook gedurende zijne afwezigheid van Java zijne beoefening der Javaansche taal te kunnen voortzetten. Doch het scheen, als of alle pogingen tot het verkrijgen van een verbeterde Javaansche druk. kerij moesten mislukken. Kort na zijne aankomst werd die zoo kundige jonge man, van wien het Bijbelgenootschap zulke goede verwachtingen koesterde, door een doodelijke krankheid aangetast, en reeds in het voorjaar van 1836, vóór dat hij nog een aanvang met het werk had kunnen maken, in het graf gesleept.

Aan den heer D. J. van Lennep en den ondergeteekenden, beide leden van het Hoofdbestuur des Bijbelgenootschaps en hoogleeraren aan het Amsterdamsch Athe